Feiten en context

De financiële toestand van de gemeente verantwoordt de instelling en heffing van deze lokale belasting.

 

Juridische gronden

         Decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017.

         Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen en latere wijzigingen.

         Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd, inzonderheid titel VIII, de artikelen 465 tot en met 470bis.

         Omzendbrief KB ABB-2019/2 ‘Coördinatie van de onderrichtingen over de gemeentefiscaliteit’ van 15 februari 2019.

         Gemeenteraadsbeslissing van 21 november 2019 houdende aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting voor aanslagjaren 2020 tot en met 2025.

 

Adviezen

Geen adviezen.

 

Argumentatie

De financiële toestand van de gemeente vergt de invoering van alle rendabele belastingen voor de uitvoering van het meerjarenbeleidsplan 2020-2025.

 

Een soortgelijke belasting gold voor de vorige jaren van het lopende meerjarenplan. Door het DifTar- systeem voor huisvuil in te voeren, meent het bestuur, op basis van simulaties, de aanslagvoet van de personenbelasting 'compenserend' voor de burger te kunnen verlagen van 8,5% naar 7,9% (zie gemeenteraadsbeslissing van 17 december 2020 houdende principiële goedkeuring invoering DifTar).

 

Financiële gevolgen

De gevolgen van deze belastingverlaging zullen niet volledig budget-neutraal zijn en zullen bijgevolg goed opgevolgd moeten worden in de komende periode (aanslagjaren 2022-2025).

 

Deze belasting geldt als algemene en verplichte bijdrage van de burger, opgelegd door de gemeenteraad, aan de algemene uitgaven van het lokaal bestuur (en waartegenover geen individueel aanwijsbare tegenprestatie van de overheid staat en/of geheven wordt voor een dienstverlening die het algemeen belang dient) ter uitvoering van het meerjarenplan.

 

Bijlagen

Geen bijlagen.

 

Besluit:

eenparig aangenomen.
Artikel 1

Voor een termijn startend op 1 januari 2022 en eindigend op 31 december 2025 (aanslagjaren 2022 t.e.m. 2025), behoudens tussenkomende wijzigingen goedgekeurd door de gemeenteraad, wordt een aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting geheven, ten laste van de rijksinwoners die belastbaar zijn in de gemeente op 1 januari van het jaar dat zijn naam geeft aan dat aanslagjaar.

 

Artikel 2

De belasting wordt vastgesteld op 7,9 % van de overeenkomstig artikel 466 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 berekende grondslag voor hetzelfde aanslagjaar. Deze belasting wordt gevestigd op basis van het inkomen dat de belastingplichtige heeft verworven in het aan het aanslagjaar voorafgaande jaar.

 

Artikel 3

De vestiging en de inning van de gemeentelijke belasting zullen door het toedoen van het bestuur der directe belastingen geschieden, zoals bepaald in artikel 469 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

 

Artikel 4

Dit reglement wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 285 e.v. van het Decreet over het  lokaal bestuur en treedt in werking de vijfde dag na bekendmaking conform artikel 288 van hetzelfde Decreet.

 

De gemeenteraadsbeslissing van 21 november 2019 wordt door deze beslissing opgeheven met ingang vanaf aanslagjaar 2022.

 

Artikel 5

Afschrift van deze beslissing wordt bezorgd aan de FOD Financiën.

 

Artikel 6

Deze beslissing is onderworpen aan het bestuurlijk toezicht zoals dit geregeld wordt in het Decreet over het lokaal bestuur.